Jan van Ommen, Frans Sluyters en ’hun’ IJsselstreek
'De IJsselstreek is me erg lief,' zegt Jan van Ommen. Z'n ogen nemen niet veel waar, als hij dat zegt. Ze staren zoekend in het verleden. De stem van de man, die in de bloeiperiode van de vereniging secretaris was, breekt een klein beetje. 'Ja, érg lief,' zegt hij terugkerend naar het nu. De vereniging was geen vrijetijdsbesteding voor Van Ommen. Hij heeft iets gedrevens. De clubbestuurder, voor wie niets te veel is. 'Ik geef me voor de volle honderd procent. Als er wat moet gebeuren... Een dag, een nacht… Als het moet, dan maakt me dat niet uit. Ik ging er eigenlijk teveel in op. Achteraf denk ik weleens: Was dat nou allemaal nodig? Maar zo zit ik nu eenmaal in elkaar. Als het moet gebeuren, dan gebeurt het ook.'
Van Ommen was nog maar een groentje toen hij secretaris van ’De IJsselstreek’ werd. 'Jaap van 't Ende, de grote man van de vereniging in die tijd, nam nogal plotseling afscheid. Ik zat drie maanden in het bestuur toen ik de boel moest overnemen. Er werden een paar dozen bij me achter de deur gezet, de complete administratie. En dat was het. Red je maar. De IJsselstreek was een actieve vereniging dus er was veel te doen en ik wist van niks.'
Met een hoop wilskracht en eerzucht in z'n bagage slaagde Van Ommen erin, de vereniging draaiende te houden. 'Ik had maar één gedachte: Wat Van 't Ende kon, kan ik ook. Dat was m'n drijfveer. En ik had het geluk dat Frans Sluyters voorzitter was. Want daar kon ik heel goed mee. Die heeft me wegwijs gemaakt.'
De beste herinnering van Frans Sluyters aan ’De IJsselstreek’ is de samenwerking met Jan van Ommen. ’Jan en ik,' zegt hij, 'hadden nooit veel woorden nodig. Soms waren er best weleens harde woorden, maar je wist dat je voor honderd procent op elkaar kon rekenen.' Sluyters is vertegenwoordiger in diergeneesmiddelen. Z'n werkgebied is Zeeland, NoordBrabant en Limburg. Eerst woonde hij in Epe, later verhuisde hij naar Berkel-Enschot.
Het stond de band met de vereniging niet in de weg. 'Eigenlijk was ik er nooit. Jan deed het werk en 's avond belde ik hem op om te vragen of er nog nieuws was. En dan zei hij: Nee, eigenlijk niet. Dan hingen we een kwartiertje aan de telefoon en pas dan kreeg je te horen wat de laatste berichten waren.'
Lobbywerk
Sluyters, de bestuurder op afstand, zorgde voor de landelijke presentatie van de vereniging. En hij probeerde renners naar voren te schuiven. 'De nationale wielrennerij werd in die tijd bepaald door mensen uit het westen en uit het zuiden. Ik probeerde ónze jongens in beeld te krijgen. Ik ging bijvoorbeeld praten met Herman Krott, die toen ploegleider was bij Amstel. We hebben nu een renner, die zou je een kans moeten geven. Je moet maar komen kijken of praat eens met die jongen,’ zei ik dan. Sluyters verzorgde het lobbywerk. 'Uiteindelijk moet een renner het zelf doen, maar je moest toch iets doen aan promotie, ze hadden een kruiwagen nodig.'
'Hier bestond nog een minderwaardigheidscomplex ten opzichte van met name het westen. Ik heb geprobeerd de blik van de wielerwereld op het oosten gericht te krijgen. En dat is aardig gelukt. Dat was niet alleen de verdienste van De IJsselstreek, De Peddelaars uit Hoogeveen hebben daaraan ook zeker een steentje bijgedragen.'
Niet alleen de oostelijke renners kregen kansen, die er eerst niet waren. Wielervereniging ’De IJsselstreek’ werd zélf een begrip, door de organisatie van het Clubkampioenschap van Nederland in de nieuwe Flevopolder. Dronten was nieuw. Dronten was kaal. Toen het clubkampioenschap er voor het eerst werd verreden, was niet iedereen even enthousiast na afloop.
Jan van Ommen voelde wat er aan mankeerde en zorgde voor omlijsting. 'Als je wat doet,' zegt hij, 'moet je zorgen, dat het een beetje opgeblazen wordt. Het clubkampioenschap was er niet alleen voor de renners. Publiek, familie, clubbestuurders, iedereen moest zich kunnen vermaken.' Dus kwam er een grote kermis, de ploegen gingen van start in De Meerpaal, binnen ... Dat was nog niet eerder vertoond. Niet alleen de wedstrijd was belangrijk. Dronten werd een reünie voor iedereen in Nederland die een band had met de wielersport.'
Visitekaartje
Van Ommen liet de kampioenen huldigen in het theater van De Meerpaal. 'Het werd een happening,' zegt hij, nu nóg genietend. Jaar in, jaar uit stond ’De IJsselstreek’ voor de organisatie van één van de leukste dagen op de wielerkalender. Maar de vereniging raakte z'n visitekaartje in de jaren tachtig kwijt door een verschil van mening met de KNWU. De organisatie werd te kostbaar. ’De IJsselstreek’ wilde door het invoeren van inschrijfgeld, het financiële gat dichten. De wielerunie gaf geen toestemming. Het clubkampioenschop ging naar Almere. Jan van Ommen: 'Ik vond dat een gigantische ramp. In mijn ogen is het dood en doodzonde dat ze Dronten los hebben gelaten. Ik was al weg als bestuurslid bij de vereniging, maar ik weet zeker, dat in goed overleg met het gemeentebestuur de organisatie behouden had kunnen blijven.'
Frans Sluyters en Jan van Ommen konden het goed met elkaar vinden. Toch waren er meningsverschillen. Van Ommen vond het geen probleem renners van elders onderdak te verlenen. Gerrit Möhlmann uit Apeldoorn en Jan Spijker uit Kampen waren IJsselstrekers die niet van de Noord-Veluwe afkomstig waren. Van Ommen: 'Individuele sporters, topsporters, zijn niet altijd even makkelijk. Ze hebben maar één ding voor ogen en dat is het halen van de top. En omdat ze maar één doel zien, hebben ze zo bonje. Möhlmann en Spijker wilden naar een andere vereniging. Ik had daar begrip voor. Naar mijn idee moet je dat professioneel benaderen. Sluyters was fel tegen de komst van renners van buiten.
Wij-gevoel
’Dat is nog een hele discussie tussen Jan en mij geweest,’ zegt Frans Sluyters. ’Nu komen de renners overal vandaan. Maar dat was vroeger heel anders. Het wij-gevoel was belangrijk, wij van de Noord-Veluwe. Buitenstaanders pasten daar niet in.’ Maar Sluyters is niet stil blijven staan. ’De IJsselstreek is in 1954 ontstaan bij Café Klinkhamer in Hattemerbroek. Als je daar opstijgt met een helikopter, dan zie je al gauw Wezep, Oldebroek, Elburg en Hattem liggen. Ga je nog hoger dan liggen Heerde. Epe, Nunspeet en Harderwijk in de verte. Wil je nu het gebied zien waar IJsselstreekrenners vandaan komen dan heb je een satelliet nodig. En daar is niks op tegen. Tenslotte leven we in het tijdperk van de satellieten.'
Frans Sluyters was meer dan negentien jaar voorzitter. Na z’n verhuizing naar het zuiden van het land, reed hij honderden kilometers per week. De vereniging was ver, maar voor iedere vergadering, voor iedere wedstrijd. kwam hij naar de Veluwe. ’Ik vraag me af, hoe ik dat vol heb kunnen houden. Nu kom ik een paar keer per jaar deze kant op, en als ik bij Oudenrijn ben, dan denk ik: Jemig, wat een eind. Vroeger vond ik de afstand nooit een probleem. Totdat ik me op een avond realiseerde dat iedereen waar ik mee had vergaderd allang en breed op z'n nest lag.'
Janken
Jan van Ommen lag wel nachten wakker. Als een renner weg wilde bij ’De IJsselstreek’. 'Ik ging avonden lang bij zo'n jongen praten. Alleen maar om hem in het groen-witte shirt te houden. Dat was onvoorstelbaar belangrijk voor me. Mijn binding met de club was heel emotioneel. Als onze jongens als eerste over de streep gingen, kon ik wel janken. En dat deed ik soms ook. Toen Dries van Wijhe Nederlands Kampioen werd in 1973, ben ik de volgende dag met de auto het bos in gereden en heb ik echt een uurtje zitten janken. De spanning moest er uit. Ik denk dat maar heel weinig mensen die kant van Jan van Ommen kennen.'